dinsdag 19 maart 2013

Prehistorie
Een tekening van een glis
Uit vondsten blijkt dat de mens in de prehistorie al probeerde om ijsvlakten sneller over te steken. Hiervoor gebruikte men schaatsen gemaakt van dierlijke botten. Deze werden geslepen totdat het oppervlak glad genoeg was. Schaatsen was toen nog vooral een kwestie van glijden. De allereerste schaatsen worden daarom glissers genoemd; glis, is een rib of een middenvoetsbeen van een rund, paard of hert. De glissers werden voorzien van gaten en met pezen of palingvellen aan de voet bevestigd. Archeologen hebben op de bodem van een Zwitsers meer resten van dergelijke schaatsen gevonden, welke gedateerd zijn op ongeveer 3000 jaar v.Chr. Daarnaast werden er gelijksoortige vondsten gedaan in onder meer Rusland, Scandinavië, Groot-Brittannië, Nederland, en Duitsland.

[bewerken] Middeleeuwen

Lidwina's val in Johannes Brugmans heiligenleven over Lidwina
In 1174 schreef een klerk (William Fitzstephen) een biografie over Thomas Becket, waarin een beschrijving voorkwam van enkele populaire sporten in Londen, waaronder het schaatsen.
Het schilderij IJsvermaak van Hendrick Avercamp.
Voordat men in Nederland en België het woord schaats gebruikt, werd het als voorwerp al eeuwen hier gebruikt. De bakermat van het schaatsen in de lage landen ligt in Holland en Vlaanderen. In deze contreien ontwikkelde de schaats zich van een eenvoudig bot tot een constructie met een ijzeren mes waarop men zich snel kan voortbewegen. De oudste vondsten van schaatsen dateren van rond 1225 uit Dordrecht en Amsterdam. Uit Vlaanderen zijn zelfs nog oudere afbeeldingen te vinden. In andere gedeelten van Nederland zoals Friesland bleef men nog eeuwen op botjes schaatsen. Over de naam die men destijds aan de schaats gaf is nog geen duidelijkheid. Mogelijk noemde men schaatsen "ijzers" of een variant daarop. In de Tweede Martijn van Jacob van Maerlant sprak hij over een "iserne schoen", oftewel een ijzeren schoen. In dit gedicht schreef hij "Al draag ik ijzeren schoenen ik zou niet aan je kunnen ontkomen"[1]. Een duidelijke verwijzing naar het schaatsen, dat in de middeleeuwen de snelste manier van voortbewegen was. De tekening Lidwina's val van Johannes Brugman toont de heilige Lidwina met schaatsen aan haar voeten. De houding van de schaatser op de achtergrond doet vermoeden dat er al schaatsen met een ijzeren onderkant werden gebruikt, maar veel meer informatie over het schoeisel is niet bekend.

[bewerken] 19e eeuw

In de 19e eeuw waren er drie typen schaatsen ontstaan: de Hollandse krulschaats, de Zuid-Hollandse baanschaats en de Friese schaats. De eerste twee werden gebruikt om te zwieren, de laatste was puur voor het hardrijden. Doordat de Friese schaats een scherpe punt had ontstonden er gevaarlijke situaties, waarna als gevolg van diverse verboden een krul aan de voorkant van het ijzer werd toegevoegd. Hierdoor werden de ijzers steeds langer, wat meer stabiliteit en dus een langere slag opleverde. Dit droeg bij aan de populariteit van dit schaatstype dat men Friese doorloper ging noemen.
Rond 1800 werden er al, met name in Friesland en Groningen kortebaanwedstrijden verreden. Hier was goed geld mee te verdienen. Op 17 september 1882 werd de Koninklijke Nederlandsche Schaatsenrijders Bond (KNSB) opgericht als overkoepelende organisatie voor het schaatsen. Tegenwoordig zijn het lange- en kortebaanschaatsen, shorttrack, kunstrijden, marathonschaatsen, schoonrijden, skaten en toerschaatsen vertegenwoordigd bij de KNSB.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten